Shell en Duphar vrijgesteld van kosten voor bodemsanering

1-10-1994

De bedrijven Shell, Solvay Duphar en Fasson hoeven niet op te draaien voor de
kosten van bodemvervuiling in Gouderak, de Volgermeerpolder en Lunteren. De Hoge
Raad maakte vrijdag met drie arresten een einde aan een juridisch gevecht dat
meer dan tien jaar heeft geduurd. De staat eiste van Shell en Duphar samen een
schadevergoeding van 310 miljoen gulden.
Van onze verslaggever
AMSTERDAM
Het ministerie van VROM, dat de processen had aangespannen, toont zich
teleurgesteld. De stichting Natuur en Milieu spreekt van 'een zwarte dag voor de
bodemsanering'. Shell en Duphar zijn tevreden. Shell zegt de uitspraak verwacht
te hebben. Solvay Duphar stelt vast dat de staat hem nu geen onrechtmatige daad
kan verwijten.
Shell stortte in de jaren vijftig op grote schaal giftig afval in Gouderak langs
de Hollandse IJssel. Daar werd later een wijk gebouwd, die in de jaren tachtig
moesten worden gesloopt. Het afval bevatte volop resten drins, een giftig
bestrijdingsmiddel dat later werd verboden.
Duphar stortte in de jaren zestig tienduizend vaten met elk tweehonderd liter
chemisch afval, waaronder dioxines en chloorbenzeen, in de Volgermeerpolder.
Toen de vaten gingen roesten, kwamen de stoffen in het grondwater en bodem.
Fasson stortte in 1972 en 1973 lijmafval afkomstig van de produktie van
plak-etiketten en stickers, in een zandafgraving in Lunteren.
De Hoge Raad heeft alleen het arrest over Shell gepubliceerd, omdat de
overwegingen en de beslissing van de andere twee arresten bijna geheel
gelijkluidend zijn. Uit het Shell-arrest blijkt dat de Hoge Raad vasthoudt aan
zijn arrest uit 1992 in de procedure van de staat tegen het bedrijf Van
Wijngaarden in Uden. Daarin werd voor het eerst de datum van 1 januari 1975
genoemd als het tijdstip waarop bedrijven geacht werden te weten wat de
consequenties van bodemvervuiling zouden zijn.
Dit bedrijf, dat printplaten maakte voor de elektronische industrie, had zijn
zwaar vervuilde afvalwater op eigen terrein in de bodem gepompt. De staat wilde
de kosten van de sanering (één miljoen gulden) verhalen. Maar de Hoge Raad
besliste dat de firma voor 1 januari 1975 niet had kunnen weten dat de overheid
later zou willen saneren. Bij VROM leefde de hoop dat de Hoge Raad deze datum nu
niet zou hanteren.
Want bij Shell en Duphar ging het om giftig afval op een stortplaats en niet op
het eigen terrein. Maar volgens de Hoge Raad is er geen reden om dit onderscheid
te maken. De Hoge Raad houdt dan ook vast aan de datum van 1 januari 1975, die
hij zelf 'ter wille van rechtszekerheid en rechtseenheid' heeft vastgesteld.
De Hoge Raad verwerpt ook het argument van de staat dat Shell onrechtmatig heeft
gehandeld. Shell wist weliswaar dat drins bij contact gevaar opleveren voor mens
en dier. Maar het bedrijf handelde juist zorgvuldig door dit afval 'veilig' in
de bodem op te bergen.
Ook de nieuwe Wet Bodembescherming, die dit jaar na grote politieke problemen in
de Eerste Kamer werd aanvaard, geeft de staat in deze zaak geen soelaas, aldus
de Hoge Raad. De nieuwe wet biedt de mogelijkheid schade van bodemvervuiling van
voor 1975 op bedrijven te verhalen, wanneer er sprake is van 'ernstig
verwijtbaar handelen'. Omdat Shell geen onzorgvuldigheid verweten kan worden, is
er ook geen sprake van verwijtbaar handelen, zo stelt de Hoge Raad.
Met zijn uitspraak verwerpt de Hoge Raad de in maart gepubliceerde conclusies
van advocaat-generaal Koopmans. Die kwam tot de slotsom dat tussen storten op
stortplaatsen en op storten op eigen bedrijfsterrein een onderscheid gemaakt zou
moeten worden om de kosten op de bedrijven te verhalen.
Het ministerie van Milieubeheer had de hoop, aldus de woordvoerder, dat de Hoge
Raad deze conclusies zou volgen. Nu dat niet gebeurt moeten de saneringskosten
van Gouderak en de Volgermeerpolder van ongeveer 400 miljoen gulden (waarvan 310
miljoen op Shell en Duphar verhaald werden) door het rijk betaald worden.
Maar VROM verwacht dat andere saneringen wel op de bedrijven verhaald kunnen
worden. Er lopen nog 160 zaken waarvan er slechts twee onder de oude Interimwet
Bodembescherming vallen. De 158 andere vallen onder het regime van de nieuwe Wet
Bodembescherming. VROM verwacht dat in deze gevallen de bedrijven aansprakelijk
gesteld worden.