Na de ontploffing kwam de kanker

29-8-1998

De werknemers die in de jaren vijftig en zestig bij Philips Duphar dioxines
binnenkregen, lopen een verhoogde kans op kanker. Voor het eerst is dit verband
eenduidig vastgesteld. Dat biedt mogelijkheden om ook de risico's te bepalen van
een geringe dioxine-blootstelling.
IN DE WETENSCHAPPELIJKE literatuur wordt de zaak geclassificeerd als betreft het
een geheim object uit een James Bond-film. Bedrijf 'A', in sommige studies ook
wel aangeduid als bedrijf '9', produceerde gedurende tientallen jaren
onkruidbestrijdingsmiddelen die luisterden naar de code 2,4,5-T.
Daarbij werden honderden werknemers blootgesteld aan zeer schadelijke
bijproducten als dioxines, furanen en pcb's. Zeker na een ontploffing in 1963
kwam er een enorme gifwolk vrij, waaronder de meest giftige telg uit de
dioxine-familie, TCDD. De anonimiteit van code 'A' of '9' ten spijt; een
geïnteresseerde leek weet meteen dat het om Philips Duphar gaat.
De fabriek, die vanaf 1950 aan het Noordzeekanaal bij Amsterdam stond, is allang
tot de laatste steen afgebroken. De zaak is overgenomen door het chemisch
concern Solvay, en het slecht afbreekbare, allesdodende herbicide 2,4,5-T wordt
goddank allang niet meer gebruikt. Het organochloorhoudende middel werd
gedurende decennia wereldwijd in de landbouw toegepast en speelde in de
Vietnam-oorlog een lugubere rol onder de naam Agent Orange. Het definitieve
einde aan de productie van het giftige goedje werd evenwel pas ingeluid met de
ontploffing in de bestrijdingsmiddelenfabriek in het Italiaanse Seveso in juli
1976, waarbij duizenden werknemers en omwonenden besmet raakte met dioxines.
Toch is de kwestie 'Philips Duphar' nog lang geen gesloten dossier, louter
interessant voor milieuhistorici. De voormalige stortplaats Volgermeerpolder bij
Broek in Waterland bevat zoveel bestrijdingsmiddelenafval, waaronder dioxines,
dat niemand er raad mee weet. En de honderden voormalige werknemers van de
fabriek verkeren nog altijd in onzekerheid over de gezondheidsrisico's waarmee
zij in hun beroep werden geconfronteerd.
Voor hen is vanaf nu duidelijk dat ze moeten leven met een verhoogde kans op
kanker. Na een jarenlange studie hebben het Centrum voor chronische ziekten van
het RIVM in Bilthoven en de vakgroep Gezondheidsleer van de Landbouw
Universiteit Wageningen (LUW) namelijk vastgesteld dat de werknemers een
verhoogde algemene sterftekans hebben, en bovendien een verhoogde kans lopen dat
zij sterven aan kanker aan de luchtwegen of aan hart- en vaatziekten.
'De sterfte aan kanker aan de luchtwegen bij een kleine groep van zeventig in
hoge mate blootgestelde werknemers is zelfs zo groot dat het de kans op kanker
als gevolg van het roken van sigaretten benadert', zegt dr. ir. Dick Heederik
van de LUW. Dat betekent een zevenenhalf keer grotere kans dan normaal. Het
Wageningse onderzoek is deze zomer gepubliceerd in het wetenschappelijke vakblad
American Journal of Epidemiology.
Het onderzoek behoort tot de eerste studies die een sterk verband tussen
dioxines en sterfte aan kanker en aan hart- en vaatziekten bij mensen aantonen.
De onderzoekers verrichtten de metingen aan het bloed van nog in leven zijnde
ex-werknemers. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie WHO toont dit onderzoek
samen met drie andere studies uit Duitsland en de VS voor het eerst rechtstreeks
aan dat dioxines kankerverwekkend zijn bij de mens.
'Grenswaarden voor dioxines in het milieu zijn tot nog toe gebaseerd op
experimenten met dieren', zegt Heederik, 'en omdat de mens nu eenmaal geen grote
rat is, moeten de als veilig beschouwde grenswaarden een factor 100 tot 250
worden aangescherpt. Bij menselijk onderzoek zijn de onzekerheden kleiner en
volstaan veiligheidsfactoren van 2 tot 5.'
De Wageningse onderzoekers onderzochten de sterfte bij alle 1156
Philips-Dupharwerknemers tussen 1955 en 1985, inclusief de 85 mensen die in 1963
waren ingehuurd om de rommel na de ontploffing op te ruimen. 'We schreven 144
mensen aan, 94 daarvan wilden meedoen', vertelt ir. Mariëtte Hooiveld, die
vanwege de peperdure analysekosten bij slechts vijftig mensen bloed afnam. De
monsters werden ingevroren en in ijs verpakt naar de VS verstuurd voor analyse.
'Je zou niet zeggen dat het allemaal al zo lang geleden was. Mensen zaten op het
puntje van hun stoel. Er heerste erg veel onzekerheid', zegt Hooiveld. De
resultaten werden vergeleken met een controlegroep die bij Philips-Duphar op
andere afdelingen werkte en niet werd blootgesteld. Het bloed van blootgestelde
werknemers en de controlegroep werd geanalyseerd op een twintigtal
'dioxine-achtige' stoffen, waaronder furanen en pcb's.
'Uit de bloedanalyse bleek dat de mensen die het gevaarlijkste werk verrichtten
ook de hoogste dioxine-gehaltes in hun bloed vertoonden', zegt Hooiveld. Mooi
voor de wetenschap, maar geen verbijsterende conclusie. Wie immers dichter bij
het vuur zit, krijgt meer rook binnen. 'Klopt', zeggen Heederik en Hooiveld,
'maar we beschikken wel voor het eerst over betrouwbare verbanden tussen de
dioxine-blootstelling in de werksituatie en de dioxine-spiegel in het bloed.'
DEZE GEGEVENS stopten de epidemiologen in een statistisch model, waarmee bij
elke dioxine-concentratie in het bloed van alle 1156 werknemers de kans op
kanker kon worden beschreven. Het aantal jaren werk bij het bedrijf is in het
model verdisconteerd, net als de aanwezigheid ten tijde van de knal. Ook de
verschillende veiligheidsmaatregelen die het bedrijf in de loop der tijd nam,
werden in het model verwerkt.
'Het werken met zo'n model is eigenlijk te simpel om waar te zijn', zegt
Heederik, 'en het is eigenlijk verbazingwekkend dat dit niet eerder is
toegepast. We kunnen nu namelijk voorspellen hoe groot de kans is op kanker bij
een zekere blootstelling aan dioxines.'
Heederik en Hooiveld beamen dat de hoge dioxine-blootstellingen van de jaren
zestig en zeventig in 1998 niet bijster relevant meer zijn. Dioxines komen nog
steeds vrij in het milieu - onder meer bij afvalinstallaties en bij
vuilverbranding op zee - maar niet meer in de exorbitante hoeveelheden als ten
tijde van Philips Duphar.
De onderzoekers willen niettemin eerst in WHO-verband de Nederlandse gegevens
samenvoegen met gegevens uit soortgelijk onderzoek naar hoge
dioxine-blootstellingen bij bestrijdingsmiddelenfabrieken in Hamburg en Seveso.
'Wanneer deze studies zijn afgerond, beschikken we over een grotere groep,
waardoor de voorspellingen nog betrouwbaarder worden', aldus Heederik.
Daarna komt de actuele relevantie van het onderzoek in beeld. Heederik en
Hooiveld willen werken aan het extrapoleren van de curves van de hoge
dioxine-concentraties naar de lagere gehaltes die vandaag de dag in het milieu
circuleren.
Dan zouden onderzoekers meer klaarheid kunnen brengen in brandende kwesties
zoals de vermeende kankersterfte bij omwonenden van een
vuilverbrandingsinstallatie in Weurt bij Nijmegen. Ook rondom andere afvalovens
duiken van tijd tot tijd nog berichten op over een te hoge dioxine-uitstoot.
Begin deze maand werd om die reden een oven van de afvalverbranding AVR in
Rijnmond stilgelegd.
'Een kwestie van secuur lijnen doortrekken', noemt Heederik de wetenschappelijke
werkzaamheden. De onderzoekers moeten nog wel de nodige problemen oplossen,
zoals het omrekenen van sporadische hoge blootstelling bij gezonde stoere mannen
naar chronische blootstelling aan lage doses bij kwetsbare groepen als kinderen
en zwangere vrouwen. Heederik: 'Deze problemen zijn op te lossen, want de aanpak
verschilt niet wezenlijk van het vaststellen van menig andere gezondheidsnorm.
We kunnen straks een beter gefundeerd oordeel geven over het risico van de
hype-stof dioxine.'

Bron: NRC-Handelsblad
Auteur: RENE DIDDE