Vrijuitgaan Duphar zware slag voor bodemsanering

18-12-1992

ROTTERDAM, 18 DEC. De uitspraak van het Amsterdamse gerechtshof dat het
chemische bedrijf Solvay Duphar, voorheen Philips Duphar, niet hoeft op te
draaien voor de saneringskosten (naar schatting 170 miljoen gulden) van de
Volgermeerpolder bij Broek in Waterland, heeft bij het ministerie van VROM en de
milieubeweging grote onrust teweeggebracht en veel onbegrip gewekt.
Men spreekt van een "zwarte dag' en een "ramp voor de bodemsanering', temeer
omdat Duphar zelf toegeeft in de jaren zestig vele duizenden vaten met giftige
chemische inhoud in de polder te hebben gestort. Het principe "de vervuiler
betaalt' is in deze kwestie blijkbaar losgelaten.
Er lopen op het ogenblik 155 civiele procedures van de staat tegen bedrijven om
de kosten van bodemsanering, waarmee in totaal een som van een miljard gulden
gemoeid is, vergoed te krijgen. Deze verhaalsacties zouden door het arrest van
gisteren in gevaar kunnen komen. Althans, voor zover het gaat om vervuiling van
vóór 1975. Het Amsterdamse hof heeft zich namelijk beroepen op een uitspraak van
de Hoge Raad waarin dat jaartal wordt genoemd als een soort scheidslijn tussen
rechtmatig en onrechtmatig handelen bij het storten van chemicaliën.
Bij de Hoge Raad ging het om een betrekkelijk klein geval van bodemvervuiling,
dat zich had afgespeeld op een voormalig bedrijfsterrein van een
galvaniseerbedrijf in Uden. Het college stelde vast dat de firma de
schoonmaakkosten niet hoefde te betalen, omdat ze destijds niet had kunnen weten
dat de staat zich later zorgen zou maken om vervuilde bodem. Pas in 1975 zou dat
algemeen bekend geworden zijn, onder meer door inwerkingtreding van de Wet
Chemische Afvalstoffen.
Daar komt nog een andere uitspraak bij, die van het gerechtshof in Rotterdam in
de kwestie-Shell/Gouderak. Shell werd voor de rechter gedaagd wegens
vergiftiging van de bodem in Gouderak met zogenoemde drins, uiterst giftige en
later verboden bestrijdingsmiddelen. Het gevaarlijke afval werd in de jaren
vijftig gestort in een bocht van de Hollandse IJssel, waar later een
nieuwbouwwijk verrees. Die wijk moest in 1984 worden gesloopt.
Ook in deze affaire bepaalde het hof dat de betrokken onderneming de
saneringskosten niet hoefde te betalen. Hierbij werd het jaartal 1970 als grens
gehanteerd. In het arrest stond te lezen dat “de literatuur van vóór 1970
nergens vermeldt dat het storten van organisch chemisch afval aanleiding zou
geven tot bijzondere moeilijkheden”.
Voor de staat is het extra zuur dat zowel in de zaak tegen Shell als die tegen
Duphar in eerste instantie anders werd beslist. In beide gevallen kwam de
rechtbank met een vonnis dat de bedrijven opdroeg de saneringskosten uit eigen
zak te vergoeden. Beide ondernemingen tekenden hoger beroep aan met als gevolg
dat ze van betaling werden vrijgesteld. Intussen laat minister Alders van
milieubeheer het er niet bij zitten. Hij gaat in cassatie tegen het jongste
arrest om alsnog gedaan te krijgen dat niet de staat, maar het betrokken
bedrijfsleven voor de kosten opdraait.
Eerder had hij een ander ijzer in het vuur gestoken. De verhaalsacties zoals die
op het ogenblik worden gevoerd, berusten op artikel 21 van de Interimwet
Bodemsanering, die begin 1983 van kracht werd. In dat artikel staat dat “onze
minister - bedoeld wordt Alders - de kosten van bodemsanering, behoudens
machtiging door de rechter, kan verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad
de verontreiniging van de bodem in het betrokken geval is veroorzaakt”.
Bij de Tweede Kamer ligt nu een voorstel om de Interimwet in te bouwen in de Wet
Bodembescherming. Deze ingreep heeft als strekking dat de staat niet meer hoeft
aan te tonen dat het storten van chemisch afval vóór 1975 een onrechtmatige daad
jegens de staat oplevert. Het wetsvoorstel zal medio februari door de Kamer
worden behandeld.
Intussen heeft de rijksoverheid nog geen cent met haar verhaalsacties gewonnen.
In één geval kwam het tot een definitief vonnis. Het betrof Nosta-Chemie in het
Gelderse Gendt, die via een illegale leiding stelselmatig chemisch afval naar de
gemeentelijke riolering had afgevoerd. Een claim van enkele honderdduizenden
guldens bleef echter ongehonoreerd, omdat het bedrijf financieel aan de grond
was geraakt.

Auteur: F.G. DE RUITER